Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Eerste-lijnshulp
de eerste lijn van hulpverlening. Dit is de zorg voor jeugd die per gemeente of per stadsdeel wordt geregeld. Hieronder vallen Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), de lichte hulp van Bureau Jeugdzorg en de Jeugdgezondheidszorg.
Tweede-lijnshulp
de tweede lijn van hulpverlening. Dit is de geïndiceerde jeugdzorg die provinciaal of landelijk is geregeld. Hieronder vallen de Jeugdhulpverlening, de Jegud-GGZ, het LVG-zorgaanbod (licht verstandelijk gehandicapt), de Jeugdbescherming en jeugdstrafrechtelijke voorzieningen en instellingen.
Paternalistische en internaatgeoriënteerde hulpverlening
de zorg vond plaats in een internaat. De jeugdigen hadden geen inspraak in de zorg. Dit was tot en met de jaren vijftig en zestig gebruikelijk.
Risicodempende collegialiteit
er zijn zoveel verschillende partijen die met één cliënt bezig zijn, dat niet meer duidelijk is bij wie de verantwoordelijkheid ligt. Deze term werd door Van der Lans (2008) bedacht.
Evidence based praktijkdenken (EBP)
interventies worden gevormd vanuit onderzoek naar wat het beste werkt, waarbij rekening wordt gehouden met de expertise van de professional en met de waarden van de cliënt.
Praktijkfit
de aansluiting van wetenschap op praktijk. Oorzaken hiervan kunnen zijn dat een cliënt net niet binnen de doelgroep van een bepaalde interventie valt of dat interventies op enkelvoudige problematiek zijn gericht, terwijl er sprake is van meervoudige problematiek.
Intergratief Werkzame Factoren model (IWF-model)
een model waarin factoren die elkaar en de resultaten van de jeugdhulpverlening beïnvloeden zijn opgenomen. De factoren zijn opgedeeld in micro-, meso- en macroniveau.
Microniveau
de samenwerking tussen de cliënt en de hulpverlener
Mesoniveau
de instituties waarmee de cliënt in het alledaagse leven mee te maken heeft.
Macroniveau
de (ontwikkelingen van) beleidskaders en de maatschappelijke normen en ontwikkelingen. de (ontwikkelingen van) beleidskaders en de maatschappelijke normen en ontwikkelingen.
Allegiance
de professional heeft een positieve houding ten opzichte van de te gebruiken methodieken.
Alliantie
de professionele werkrelatie tussen de professional en de cliënt waarin er sprake is van een emotionele band (persoonlijke alliantie) en van overeenstemming over het doel en het plan van aanpak (taakalliantie).
Eigen veranderingstheorie
de cliënt moet een goed beeld ontwikkelen van de problematiek, van de achtergrond en een plan ontwikkelen waar hij of zij achter staat.
Routine outcome monitoring (ROM)
er wordt voortdurend gekeken naar de vooruitgang en de resultaten van het hulpverleningsproces.
Routine process and outcome monitoring (RPOM)
er wordt gekeken naar de vooruitgang en de resultaten van het hulpverleningsprocess en naar de ontwikkeling van alliantie, verwachtingen met betrekking tot de samenwerking en andere aspecten van de interactie.
Context van beleid en praktijk
kijkt naar sociaal-maatschappelijke en professionele factoren, waarbij wordt gekeken naar de sociale context van studenten en naar hulpverleners en instanties waarmee de cliënt te maken heeft.
Context van kennis en kwaliteit
staat de ontwikkeling en het gebruik van wetenschappelijke en professionele kennis en ervaring en de ontwikkeling van zorgkwaliteit centraal.
Community-based interventies
interventies die niet gericht zijn op een individu, maar op een groep of gemeenschap.
Verwijsindex Risicojongeren
een index voor hulpverleners waarin informatie over risicojongeren wordt opgenomen. Andere hulpverleners kunnen via deze index gemakkelijk zien of hun cliënt al eerder in aanraking is gekomen met jeugdzorg.
Actieplan Professionalisering in de Jeugdzorg
een plan om de zorg en dienstverlening aan kinderen, jongeren en hun ouders te verbeteren.
Uitstroom- en competentieprofielen
profielen in het onderwijs die de aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt moet verbeteren.
Gewoon Professioneel
beschrijvingen van ervaringen van jeugdzorgprofessionals- en cliënten met gezinsvoogden, pedagogische hulpverleners, maatschappelijk werkers en hoe hierin professioneel goed werd gehandeld.
Dit nooit meer
artsen vertellen hierin over hun persoonlijke medische fouten die in sommige gevallen tot de dood hebben geleid. Dit maakt het maken van fouten bespreekbaar en werd positief ontvangen door een breed publiek.
Buiten-therapeutische steunbronnen
de eigen leefomgeving waar de cliënt steun aan kan ontlenen, bestaande uit onder andere uit de familie, vrienden, de school en de buurt.
Serendipiteit
het vermogen van professionals om in te spelen op critical life events.
Critical life events
onverwachte gebeurtenissen of ontwikkelingen en de leefomgeving van de cliënt.
Setting
de fysieke omgeving van de hulpverleningsinstanties. Dit is belangrijk voor de eerste indruk van de cliënt en daarmee belangrijk voor de verwachtingen van de hulpverlening.
Project Restylen van huishoudens
opvoeders en kinderen leven beter samen als ze een prettigere woonomgeving hebben. Hier krijgt elk gezin 1800 euro voor. Het project brengt mensen in een omgeving samen en geeft het gezin nieuwe hoop omdat er zichtbaar verandering is.
Ketenpartners
partijen op mesoniveau waartussen samenwerking plaatsvindt: alle organisaties onder de jeugdzorg, de scholen, politie, wijk- en buurtwerk, MEE, algemeen maatschappelijk werk, woningcorporaties en centra voor werk en inkomen, enzovoort.
Early responder
een cliënt ervaart al vroeg in het hulpverleningstraject verandering. Dit geldt niet voor alle cliënten.
Alliantie
de kracht van de relatie tussen de cliënt en de professional. Bordin (1979) maakt onderscheid tussen persoonlijke alliantie (de emotionele band) en taakalliantie (het eens zijn over het doel en de methode van aanpak). Een goede alliantie is een sterke voorspeller voor positieve resultaten en is belangrijker dan de gekozen hulpvariant.
Persoonlijke alliantie
de emotionele band tussen de cliënt en de professional.
Taakalliantie
de cliënt en professional zijn het eens over het doel van de hulpverlening en de aanpak.
Veranderingstheorie cliënt
de cliënt accepteert de gekozen hulpvariant.
Allegiance
het vertrouwen dat de professional heeft in de gekozen hulpvariant en het vertrouwen dat juist dit middel, juist nu, geschikt is voor het doel van de cliënt.
Allegiance bias
uit onderzoek komt een nieuwe hulpvariant voort. De onderzoekers presenteren dit als een methode die beter is dan oude methoden. Professionals zijn hier gevoelig voor en dragen hun enthousiasme voor deze nieuwe methode over aan de cliënt. Doordat de cliënt positieve verwachtingen opbouwt, wordt het resultaat positief beïnvloed. Hierdoor zijn effecten van de interventie deels te wijten aan allegiance. Dit heet allegiance bias.
Evidence based treatments-aanhangers
de orthodoxe pleintbezorgers die een jeugdzorg willen die volledig evidence based is.
Common factor hardliners
wijzen op het taartdiagrom van Assay en Lambert (1999) waarin interventiemodel en –techniek slechts voor 15% van de effectiviteit van belang is en zeggen dat interventies qua werkzaamheid niet veel van elkaar verschillen. De buiten-therapeutische factor en daarna factoren die de cliënt-professionalrelatie beïnvloeden zijn het belangrijkst.
Methodiekoverstijgend
een onderdeel van een methode is niet alleen werkzaam voor deze methode, maar ook voor andere methodes. Ook wel een algemeen werkzame factor genoemd. Een onderdeel dat specifiek voor deze methode werkt is een specifiek werkzame factor.
Evidentie
iets heeft geen bewijs nodig. Dit woord wordt soms gebruikt in plaats van effectiviteit. Juist in de jeugdzorg is bewijs nodig om de ontwikkeling van de jeugdzorg te garanderen.
Reflectief
professionals moeten hun praktijkervaring en persoonlijke kenmerken koppelen aan up-to-date kennis.
Beroepskrachten-onderzoekers of scientist-practitioners
de brug tussen aan de ene kant de praktijk en aan de andere kant de wetenschap.
Cliënten over werkzame factoren
een project van het lectoraat bij het thema Cliënten centraal, waarbij cliënten gedurende een half jaar tot twee jaar na hun behandeling worden gevraagd wat zij concreet werkzame factoren vonden.
Ouderbegeleiding in het kader van integrale pleegzorg
ouders worden ondersteund en voorbereid op een goede terugplaatsing of bij het accepteren dat een kind een tijd lang niet thuis zal zijn. Hierbij wordt gekeken welke factoren aan het doel bijdragen, hoe deze samenhangen en of ze terugkomen in het IWF-model.
Meervoudige alliantie
in de jeugdzorg moet alliantie opgebouwd worden met de jeugdige, maar ook met ouders/opvoeders.
Session-vragenlijsten
vragenlijsten waarin cliënt en professional moeten aangeven hoe ze de sessie hebben ervaren.
Outcome-vragenlijsten
vragenlijsten om te bepalen of de cliënt de sessie als nuttig heeft ervaren.
Alliantie in de jeugdzorg
een project van het lectoraat bij het thema Alliantie en samenwerking van cliënten en professionals, waarbij de literatuur en de meetinstrumenten met betrekking tot alliantie moeten worden verkend, er een link moet worden gelegd met ervaringen van cliënten en professionals en er onderscheid moet worden gemaakt tussen volwassenen en jeugdigen.
Alliantie van ouders en jeugdverpleegkundigen
een project van het lectoraat bij het thema Alliantie en samenwerking van cliënten en professionals, gericht op werkzame factoren in hulpverleningsgesprekken met ouders van kinderen tot 4 jaar die naar de GGD gaan. Er zijn richtlijnen ontwikkeld door de GGD voor deze gesprekken en aan de hand van de resultaten van het onderzoek moet worden gekeken hoe deze richtlijnen moeten worden bijgesteld. Dit onderzoek focust op actuele inzichten, factoren die de cliënt werkzaam vindt en voorspellingen van de jeugdverpleegkundige.
Kwaliteit van leven en sociale samenhang in de stedelijke omgeving
een project van het lectoraat bij het thema Projecten gericht op eigen kracht, context en samenwerking, stimuleert en evalueert nieuwe projecten om de sociale samenhang en uitwisseling tussen opvoeders in binnenstadswijken langs de Rijn-Maas te versterken. Er wordt vooral gekeken naar projecten op het gebied van jeugd- en gezinszorg, -welzijn wn buurtontwikkeling. Door hierop evaluatieonderzoek los te laten, kan gekeken worden naar werkzame factoren.
Preventie overgewicht
een project van het lectoraat bij het thema Projecten gericht op eigen kracht, context en samenwerking, gericht op jongeren van 0 tot 23 jaar. Het lectoraat wil bijdragen aan het onderzoek naar welke werkzame factoren de implementatie, acceptatie en bestendiging van preventieve interventies en de samenwerking kunnen bevorderen.
Initiatief Combiplan
is erop gericht om de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatieactiviteiten voor de drie thema’s te bewaken. Hieraan doen vier instellingen in de jeugdzorg mee: Entréa, Lindenhout, Pactum en Oosterpoort, en daarnaast het Instituut Sociale Studies. Gezamenlijk stellen zij een thematische meerjarige onderzoeksagenda op.
Lectoraat
bestaat uit vijf docenten/onderzoekers van de HAN, drie collega’s uit de jeugdzorgpraktijk, het secretariaat en de lector. In totaal zijn het 10 personen.
Saul Rosenzweig
een van de grondleggers van de common factors en benadrukte het belang van algemeen werkzame factoren. In zijn bekendste artikel gebruikte hij een citaat uit Alice in Wonderland: “At last the Dodo said: Everybody has won and all must have prizes.”. Hiermee bedoelde hij dat alle stromingen in de psychotherapie baad hadden bij algemeen werkzame factoren.
Evidence based treatments
Ook wel empirically supported treatments genoemd. Dit zijn interventies waarvan de effectiviteit is aangetoond.
Richtlijn
Een combinatie van interventies, omgevormd naar zorgprogramma’s voor een specifiek probleem.
Efficacy
De effectiviteit van een interventie onder ideale omstandigheden, zoals in onderzoek.
Effectiveness
De effectiviteit of doelmatigheid in de zorgpraktijk, waar veel verschillende factoren meespelen. De effectiveness ligt altijd lager dan de efficacy. Dit verschil komt vooral door praktische bezwaren.
Implementatiekunde
Een wetenschapsgebied gericht op het implementeren van nieuwe kennis in de praktijk. Grol is een pionier in dit onderzoek.
Discreetheid
In hoeverre een interventie of richtlijn is afgebakend. Hoe meer iets is afgebakend, hoe discreter het is. Een interventie is discreter dan een richtlijn.
Bijeffecten
Doordat iets minder discreet is, past de interventie net niet bij de doelgroep. Hierdoor kunnen naast directe positieve effecten, indirecte negatieve effecten optreden.
Tweerichtingsverkeer
Een combinatie van en samenwerking tussen wetenschap en praktijk waardoor de best passende zorg ontstaat.
Tacit knowledge
De impliciete handelingskennis van een hulpverlener.
Expliciete praktijkkennis
Kennis die ontstaat door het systematiseren en expliciteren van tacit knowledge.
Kenniscyclus
Een cyclus waarin kennis tussen verschillende domeinen en settings steeds vertaald moet worden zodat de volgende ermee kan werken. Er is constant sprake van generaliseren, contextualiseren en decontextualiseren van kennis.
Settings
De settings van de kenniscyclus zijn de professionele, experimentele, gecontroleerde en klinische setting. Hierbij wordt reflecteren en observeren, efficacyonderzoek, effectivenessonderzoek en monitoren gebruikt.
Model van de scientist-practitioner
Een model waarin er tweerichtingsverkeer is tussen wetenschap en praktijk. De professional staat centraal en moet wetenschap en praktijk verbinden. Er zijn 5 posities die een hulpverlener kan aannemen. Praktijk en wetenschap zijn even belangrijk, waarbij een kritische houding moet worden aangenomen ten opzichte van de kennisbron. De kwaliteit van het professioneel handelen is het resultaat van zowel de wetenschappelijke als de praktijkkennis.
Intuïtief praktiserende hulpverlener
Gebruikt kennis verworven in de opleiding, van eigen ervaring, supervisie en casuïstiek, maar niet van wetenschappelijk onderzoek. Intuïtief verwijst naar het impliciet blijven hun praktijkkennis (tacit knowledge).
Klinische wetenschapper
Doet wetenschappelijk onderzoek in de klinische praktijk. Deze kennis gebruiken zij om richtlijnen voor de best passende zorg in de praktijk te ontwikkelen. De passende zorg is volgens hen de zorg waarvan de effectiviteit met wetenschappelijk onderzoek is bewezen, waarin effectiviteit volledig van de interventie afhangt.
Reflectief praktiserende hulpverlener
beschrijft de ontwikkeling van de professional en is door Donald Schön in 1983 bedacht. De professional heeft veel impliciete kennis. Hun handelen wordt gestuurd door reflection in action, het onbewust reflecteren op het eigen handelen tijdens het handelen. Schön voegt reflection on action toe, het achteraf bewust reflecteren op het handelen waardoor expliciete kennis ontstaat. Als professionals elkaar helpen gaat dit gemakkelijker. Door kennis te expliciteren kan gekeken worden of het effectief was.
Evidence based hulpverlener
Baseert zich op recent wetenschappelijk onderzoek en gebruikt vooral evidence based interventies (aangetoond effectieve interventies). Deze hulpverlener werkt in interactie met de omgeving door opzoek te gaan naar zorg die past bij een specifiek probleem, waarbij rekening wordt gehouden met de wensen van de cliënt, de eigen expertise en wetenschappelijk onderzoek. Op deze manier heeft de hulpverlener een actievere rol.
Prakticus-onderzoeker
De scientist-practitioner, zit tussen de reflectief praktiserende hulpverlener en de evidence based hulpverlener in. De hulpverlener expliciteert praktijkkennis en gebruikt effectieve interventies, passend bij recent wetenschappelijk onderzoek.